top of page

                                               BEGRIPPENLIJST KLIMAATADAPTATIE

Klimaatadaptatie: Het aanpassen van het landschap aan het veranderende klimaat.

Broeikaseffect: Het effect waarbij warmtestralen (deels) worden vastgehouden door broeikasgassen in de atmosfeer waardoor de aarde een leefbare temperatuur heeft.

Versterkt broeikaseffect: De invloed van menselijk handelen waardoor er teveel broeikasgassen in de atmosfeer komen en de temperatuur op aarde verder stijgt.

Broeikasgassen: Gassen in de atmosfeer die warmte vasthouden (- Koolstofdioxide (CO2), Methaan (CH4), Lachgas (N2O), Waterdamp (H2O(g)

Terugkoppelingsmechanismen: Natuurlijke mechanismen waar de mens geen invloed op heeft waarbij het gaat om reactie.

Positieve terugkoppeling: Reacties van de natuur waardoor klimaatverandering versterkt wordt.

Negatieve terugkoppeling: Reacties van de natuur waardoor klimaatverandering wordt afgeremd.

Energie: De kracht om dingen te laten bewegen.

Primaire energiebron: Energiebron die je direct kunt gebruiken nadat hij gewonnen is.

Secundaire energiebron: Energiebron die ontstaat door het gebruiken van een primaire energiebron.

Uitputbare (grijze) energie: Energie die je maar één keer kunt gebruiken.

Hernieuwbare (groene) energie: Energie die je opnieuw kunt blijven gebruiken en geen broeikasgassen uitstoten.

Fossiele brandstoffen: Brandstoffen die miljoenen jaren geleden zijn ontstaan uit planten- of dierenresten.

Bruinkool / Steenkool: Fossiele brandstoffen die ontstaan uit plantenresten.

Aardolie: Vloeibare fossiele brandstof die ontstaat uit dierlijke resten.

Aardgas: Gasvormige fossiele brandstof die ontstaat uit planten- en dierenresten.

Deklaag: Ondoordringbare laag waardoor aardolie en aardgas niet uit de bodem kunnen ontsnappen.

Reservoirgesteente: Poreuze laag waar aardolie en aardgas in opgeslagen zit.

Energietransitie: De overgang van het gebruik van grijze energie naar groene energie.

Duurzame energiebronnen: Energiebronnen die geen uitstoot van broeikasgassen hebben.

Zonne-energie: Energie gewonnen uit zonnestralen.

Zonnepanelen: Zetten zonnestralen om in elektriciteit

Zonnecollectoren: Zetten zonnestralen om in warm water.

Windenergie: Elektriciteit opgewekt door de kracht van wind

Hydro-elektriciteit: Elektriciteit opgewekt door het stromen van water.

Stuwmeren: Meren die ontstaan na het aanleggen van een stuwdam

Stuwdam: Muur in de rivier met turbines waar water doorheen stroomt om elektriciteit op te wekken.

Getijdencentrale: Centrale die stroom op wekt door de wisseling van de getijden (eb en vloed).

Biomassa: Organisch afval dat wordt verbrand om elektriciteit mee op te wekken.

Geothermische energie: Aardwarmte die wordt gebruikt om huizen te verwarmen.

Kernenergie: Energie die wordt opgewekt door kernsplijting

Uranium: De grondstof die nodig is om kernenergie mogelijk te maken.

Normaal Amsterdams Peil (NAP): De manier waarmee wordt aangegeven in hoeverre het waterpeil boven of onder zeeniveau ligt.

Neerslagintensiteit: Hoeveel regen er tijdens één bui naar beneden komt.

Verstening: Het landoppervlak steeds meer bebouwen waardoor water niet de bodem in kan trekken maar naar het riool gaat.

Bovenloop: Het begin van de rivier waar het water het hardst stroomt en veel erosie plaatsvindt.

Middenloop: Het grootste deel van de rivier, waar de rivier minder snel stroomt en steeds groter wordt.

Benedenloop: De einde van de rivier waar het water het langzaamste stroomt en materiaal in het water wordt afgezet.

Erosie: Het uitslijten van het land

Sedimentatie: Het neerleggen van sediment

Sediment: Kleine stukjes materiaal die in een rivier zitten (zand, klei etc.)

Debiet: De hoeveelheid water die op een bepaald moment door de rivier stroomt.

Regiem: De schommelingen van de waterafvoer op jaarbasis.

Stroomgebied: Het gebied waarin neerslag wordt afgevoerd door één bepaalde rivier.

Stroomstelsel: Het gebied waardoor één rivier met al haar aftakkingen stroomt.

Waterscheiding: Een hoger gelegen gebied dit de grens tussen verschillende stroomstelsels markeert.

Uiterwaarden: Het grasland tussen de zomer- en de winterdijk.

Zandsuppletie: Het opspuiten van zand voor de kust waarmee voorkomen wordt dat de zee landinwaarts gaat.

Vooroeversuppletie: Een manier van zandsuppletie waarbij zand wordt opgespoten net voor de kust.

De Zandmotor: Het opspuiten van een groot eiland voor de kust waarbij de stroming van het water het zand verspreid over de gehele kuststrook.

Deltawerken: Plan waarbij Zeeland werd voorzien van dammen en waterkeringen om het land te beschermen tegen hoog zeewater.

©2025 Carolus Borromeus College 

Vaksectie aardrijkskunde 

bottom of page